Een sikje, oren, wimpers of asymmetrische armen. Hoogbegaafde kinderen tekende vaker dit soort bijzondere kenmerken. Dat blijkt uit onderzoek van psycholoog Sven Mathijssen, verbonden aan de Universiteit van Tilburg. Maar, waarschuwt hij: "het is niet zo dat een kind dat bepaalde kenmerken tekent, meteen naar een Plusklas moet worden gestuurd".
Mathijssen bestudeerde voor zijn proefschrift ruim tweehonderd kindertekeningen van 4, 5 en 6-jarigen. Alle kinderen kregen dezelfde opdracht: ‘Teken een mens. De héle mens met alleen een potlood, zonder gum.’ Toen de kinderen 6, 7 en 8 jaar waren, werd aan de ouders gevraagd of hun kind inmiddels regulier onderwijs volgde óf aanvullend onderwijs, zoals bijvoorbeeld een Plusklas.
Asymmetrische armen
Kijkend naar de tekeningen viel op dat kinderen die nu aanvullend onderwijs volgden, twee jaar daarvoor vaker een neusbrug hadden getekend, of een kader rondom hun poppetje of asymmetrische armen of benen. "Bij 6-jarige kinderen vonden we dat verschil niet”, zegt Mathijssen. Een verklaring heeft hij daar nog niet voor. Mogelijk komt het door de relatief kleine onderzoeksgroep van 28 kinderen.
Of kinderen wel of geen bijzondere kenmerken tekenden bleek twee jaar later voor 70 procent van de kinderen juist te voorspellen of ze regulier of aanvullend onderwijs kregen. "Met ons onderzoek hebben we aangetoond dat kindertekeningen wel degelijk informatie kunnen geven over de hoogbegaafdheid van de tekenaar”, zegt Mathijssen.
Tekening als ‘zeef’
Het voordeel van het maken van een tekening als ‘screeningsinstrument’ is dat het goedkoop, makkelijk en niet te belastend is. Maar een tekening is nog zeker geen waterdichte meting, benadrukt hij. "Het is meer een soort zeef.” Het is ondoenlijk om alle kinderen volledig te laten onderzoeken op hoogbegaafdheid. "Vallen bepaalde kenmerken op in een tekening, dan kan de leerkracht extra alert zijn bij het kind en besluiten extra onderzoek te doen. Het is niet zo dat als een kind bepaalde kenmerken tekent, je dan kunt zeggen: ‘Naar de Plusklas ermee’.”
Dat de tekeningen afwijken komt waarschijnlijk omdat hoogbegaafdheid samenhangt met creativiteit. "Leerlingen die hoogbegaafd zijn, zijn ook creatiever en tekenen daardoor anders, is de verwachting”, zegt Mathijssen. Maar of dat ook echt de oorzaak is van de verschillen tussen kinderen die wel en geen aanvullend onderwijs volgen, wil de psycholoog verder onderzoeken.
"Motoriek speelt natuurlijk ook een rol.” Al heeft die meer invloed op de ‘formele kenmerken’ van de tekening. Dat gaat over de juiste proporties en of sterke of zwakke lijnen worden gebruikt. Deze kenmerken bepalen ook of een tekening mooi of juist minder mooi is. "Hoogbegaafde kinderen tekenen dus niet per se mooier”, zegt Mathijssen. Want juist die ‘formele kenmerken’ bleken niet te verschillen tussen tekenaars die later regulier of aanvullend onderwijs kregen.
Oppaskinderen
Mathijssen is psychologie gaan studeren omdat hij een bijdrage wil leveren aan onderwijs voor hoogbegaafde kinderen. Als 14-jarige paste hij op in een gezin met twee hoogbegaafde kinderen. "Onderwijs was voor hen soms heel erg lastig. Ze werden niet begrepen door klasgenoten en zelfs niet door leerkrachten”, zegt Mathijssen. "Een van de kinderen is uit het onderwijs gestapt. Ik kreeg mee wat dat met een gezin doet, daar wilde ik wat aan doen.”
Het analyseren van een tekening kan dan helpen al op jonge leeftijd een kind beter in de gaten te houden.
"Mijn doel is dat hoogbegaafde kinderen al op jonge leeftijd het onderwijs krijgen dat ze nodig hebben.”
Al in het tweede jaar van zijn opleiding kwam Mathijssen in aanraking met kindertekeningen als onderzoeksinstrument. "Sommige tekeningen zien er grappig uit, sommige zijn herkenbaar andere niet.” Deze methode sprak hem zo aan, dat hij ook zijn bachelorscriptie, mastherthesis en uiteindelijk promotieonderzoek over kindertekeningen doet.
Omstreden
Toch zijn tekeningen als onderzoeksinstrument binnen de psychologie omstreden, zegt Mathijssen. "We kregen heel veel commentaar op ons onderzoek.” Een deel van de wetenschappers vindt dat tekeningen überhaupt niet gebruikt mogen worden als psychologisch meetinstrument. Hij begrijpt die zorgen. "Je kunt ook niet zomaar klakkeloos tekeningen interpreteren.” Zo werd wel gezegd dat vaders die door hun kinderen getekend worden als gorilla, vast erg dominant zijn. "Maar een kind kan ook net naar de dierentuin zijn geweest ofzo. Zonder achtergrond, kun je geen conclusies trekken uit een tekening.”
Neuspiercing
Ook is het beoordelen van een tekening subjectief. "Je wil natuurlijk niet dat de analyse van de tekening meer zegt over de beoordelaar dan over het kind.” Daarom werkt Mathijssen met een hele specifieke scoringslijst. "Daarop staat bijvoorbeeld dat een poppetje pas klein is, als het minder dan 5 centimeter is.” Alleen de kenmerken die op deze lijst staan, tellen mee. Toch blijft er altijd ruimte voor interpretatie. Een getekend rondje bij een neus zag Mathijssen als ‘neuspiercing’, zijn medeonderzoeker als een ‘neusgat’.
In een vervolgonderzoek zou de psycholoog daarom graag naast de tekenende kinderen zitten. "Die interactie die dat oplevert, kan ook informatie bevatten. En zo kunnen kinderen meteen uitleggen wat wat is.” Mathijssen is ervan overtuigd dat een kindertekening uiteindelijk kan uitgroeien tot een van de screeningsinstrumenten voor hoogbegaafdheid. "Een extra middel om de onderwijsbehoefte in kaart te brengen.”
Zijn twee inmiddels volwassen oppaskinderen waren begin dit jaar de paranimfen (de begeleiders) van Mathijssen tijdens de verdediging van zijn promotieonderzoek.
Door: Nationale Onderwijsgids / Marjolein Kooyman