Na de presentatie van de Staat van het Onderwijs domineerden in de media twee thema’s: taal en rekenen is niet op orde en de kansenongelijkheid groeit. Hoe kijkt onderwijsadviseur Naomi Mertens naar het rapport? Reflecties over het primair onderwijs.
NOG
'Laat scholen de eigen inkleuring niet verliezen'
- “De aandacht gaat in de media nu vooral naar de tekorten en naar wat er niet goed gaat. Maar de inspectie schrijft ook: ‘herstel ook de onderliggende oorzaken van de teruglopende basisvaardigheden en de kansenongelijkheid in het onderwijs.’ Meteen rijst de vraag: wat zijn die onderliggende oorzaken en wat is ervoor nodig om die aan te pakken? In het rapport lezen we niet alleen dat de lees- en rekenvaardigheden zijn afgenomen, maar ook dat het schrijf- (stel)onderwijs en natuuronderwijs te weinig aandacht hebben gehad. Het schrijfonderwijs richt zich op de correctheid van schrijven, eerder dan op de communicatieve of expressieve kant. Dit laatste is juist nodig om leerlingen te leren redeneren en na te denken. Meer aandacht voor verbreding van het schrijfonderwijs is nodig om leerlingen succesvol te laten zijn in het vervolgonderwijs, of om later goed te kunnen functioneren in de maatschappij. Het is nu belangrijk om kinderen zodanig kennis te laten maken met de kennis van de wereld, dat die de leerling raakt en in een (taal)rijke omgeving wordt aangeboden. Repareren van de tekorten zou nu leiden tot korttijdelijk herstelonderwijs op de basisvakken. Renoveren van het onderwijs zou moeten betekenen dat we kijken naar wat er nu echt toe doet om leerlingen in het primair onderwijs uiteindelijk kansrijk te laten doorstromen naar het voortgezet onderwijs.”
“Al vóór de coronatijd moest de lat omhoog en in veel scholen zag de inspectie vorig jaar ook een voorzichtige stijgende lijn in de basisvakken. Die werd wel weer tenietgedaan door de schoolsluitingen. Het onderwijs blijkt een complex spel te zijn waarin (eind)doelen, lesactiviteiten en toetsing goed op elkaar moeten zijn afgestemd. Als je dit wilt verbeteren, moet je aan alle componenten veel aandacht geven. De leskwaliteit verbeteren met sterkere instructiemodellen is belangrijk, maar ook moet je het met elkaar eens zijn over onderwijsverwachtingen en de manier waarop je vaststelt dat leerlingen die beoogde doelen hebben behaald. Steeds meer weten we over effectiviteit van onderwijs en over wat goed werkt. Natuurlijk wil iedereen dat leerlingen het maximale uit zichzelf halen en bovendien zodanig vaardig zijn dat zij meekunnen in de maatschappij. Steeds meer zien we dan ook dat lerarenteams zich baseren op onderwijsonderzoek voor de interventies die zij inzetten. Daarmee moeten we doorgaan.”
“Besturen hebben als werkgever een grote rol in het professionaliseringsbeleid. Leraren die meer kansen krijgen om samen met collega’s in en van hun praktijk te leren, leren meer en zijn vaker bereid om hun onderwijs bij te stellen op basis van onderbouwde ideeën en onderzoek. De inspectie schrijft: ‘Leer van goed werkende praktijken bij andere besturen en scholen. En vertaal deze kennis naar je eigen leerlingen en context. Wees gemotiveerd om te leren en deel kennis met anderen.’ Dit vraagt van besturen en schoolleiders dat zij leraren in staat stellen om de school als leeromgeving te gebruiken en deze zodanig in te richten dat er tijd en ruimte is voor onderzoek en reflectie, voor, tijdens en na de schooldag. Wat belangrijk is in het professionaliseringsbeleid, is dat het gebaseerd is op leren in en van de praktijk én op een grote mate van vertrouwen in en autonomie van de leraar. Minder nascholing of cursussen voor leraren en juist meer professionele leergemeenschappen, die zich bezighouden met actuele kwesties in de school. Bestuursacademies kunnen dit ondersteunen door het versterken van de begeleidersvaardigheden van PLG-coaches en het aanbieden van thematische intervisiemomenten voor themacoördinatoren in het netwerk. Denk als een netwerk en gebruik de kennis die in en tussen scholen rondgaat. Versterk dat en zet in op het makelen van kennis door diverse collega’s in de scholen.”
“Hoewel in de inleiding van het rapport het begrip ‘duurzaam’ een aantal keer genoemd wordt, ontbreekt een beeld van hoe duurzame en toekomstgerichte schoolontwikkeling er volgens de inspectie uit zou kunnen (of moeten) zien. Het begrip duurzaam wordt vooral gebruikt om ‘langdurig’ of ‘blijvend’ mee aan te duiden, niet om duurzaamheid te plaatsen in een context van een zich ontwikkelende maatschappij, waarin we van leerlingen over een aantal jaar iets anders vragen dan nu. Toekomstgericht duurzaam onderwijs zou zich ook moeten richten op de macro-economische ontwikkelingen in de wereld en het verstoorde evenwicht tussen mens en natuur. De kans dat een pandemie de scholen stil legt, is reëel gebleken en scholen waren daartegen nauwelijks opgewassen. Het systeem van één-leerkracht en één-klas staat al jaren onder druk en moet dringend worden herbezien, net als het idee dat onderwijs het beste gegeven wordt in groepen van 27 kinderen van dezelfde leeftijd. Uit deze afgelopen periode kunnen we pas echt iets leren als we ook bereid zijn te kijken naar de houdbaarheid van het systeem zelf. ‘Want als de ambitie van de reparatie is om het onderwijs terug te brengen tot de toestand van vóór 2020, dan zijn te veel leerlingen daar niet mee geholpen. We hebben nu de kans om echt een ommekeer te bewerkstelligen, en het onderwijs duurzaam te versterken,’ schrijft de inspectie in het voorwoord. Daar zullen velen het mee eens zijn, maar hoe we dat moeten doen, daarover zullen we echt nog in gesprek moeten met elkaar.”
“Het is opvallend dat de inspectie vooral schrijft over de opbrengsten van ons onderwijs en niet over de manier waarop die opbrengsten tot stand gekomen zijn. Dat een flink deel van de scholen hun onderwijs in de afgelopen jaren geïnnoveerd heeft, lees je niet terug. En dat terwijl juist die scholen zich vaker kenmerken door een open schoolklimaat en een sterke kwaliteitscultuur. In teams waarin bewust wordt gewerkt aan de realisatie van een specifiek onderwijsconcept en de visie helder en gezamenlijk gedragen is, zie je dat de collega’s elkaar makkelijker bevragen op hun handelen. Zo’n open schoolklimaat hangt samen met de kwaliteitscultuur binnen de school. In het rapport lezen we: ‘Het is niet verwonderlijk dat juist de scholen met een goede kwaliteitszorg en kwaliteitscultuur in staat zijn gebleken om hun leerlingen en studenten, toen de coronacrisis eenmaal daar was, goed onderwijs te blijven bieden.’ Daarmee krijgen juist scholen die daar bewust werk van maken, een flinke steun in de rug. Ook de aandacht die in het rapport wordt gegeven aan de diverse vormen van persoonsvorming in het onderwijs, draagt daaraan bij.”
“Het NPO stelt besturen op dit moment voor de kwestie hoe zij in een korte tijd antwoord gaan geven op problemen die al langer leefden. Natuurlijk is het zeer nodig en nuttig om nu te investeren in het onderwijs, maar er is niet ineens meer personeel om dat mee te doen. Je zult dus nu eerdere initiatieven opnieuw een kans moeten geven: gemeentelijke samenwerking met welzijnsorganisaties, cultuurhuizen en bibliotheken om andere pedagogische professionals een rol te kunnen laten spelen in het onderwijs. Scholen en ikc die al langer samenwerken met kinderopvangorganisaties en cultuurinstellingen hebben de kennis hierover al ontwikkeld. Het idee dat je alleen door bijlessen rekenen en taal de niveaus weer opkrikt, is te schraal. Het is nodig om alle kinderen een rijke culturele en talige context te bieden, waarin ze kunnen ontdekken en leren. Dat kunnen scholen niet alleen en daarom is samenwerking op gemeentelijk en regionaal niveau noodzakelijk.”
“De inspectie beschrijft in het rapport hoe scholen en instellingen in Nederland een hoge mate van autonomie hebben over het onderwijsaanbod dat zij geven: ‘Deze autonomie wordt door velen terecht benut, wat leidt tot een uniek en divers onderwijsaanbod. Maar, het heeft ook tot gevolg dat het op onderdelen van het verplichte curriculum niet te zeggen is wat de onderwijskwaliteit is of wat leerlingen leren. Dit geldt vooral op gebieden waarvoor geen (heldere) doelen en eindtermen zijn geformuleerd, zoals burgerschapsonderwijs en persoonsvorming.’ Dit zou een roep om meer uniformering kunnen impliceren. Hoewel het begrijpelijk is dat de inspectie de scholen makkelijker tegen dezelfde lat wil leggen, lijkt het me juist belangrijk dat scholen hun autonomie bij de pedagogische en didactische inkleuring niet verliezen. Niet alles is meetbaar te maken in cijfers. Scholen zouden de ruimte moeten behouden om op hun eigen manier werk te maken van de brede onderwijsdoelen als socialisatie en persoonsvorming.”
Door: KPC Groep / Arie van Erp