De verwachtingen waren hoog, toen het passend onderwijs in 2014 werd ingevoerd. Kinderen met bijvoorbeeld leer- of gedragsproblemen zouden weer zoveel mogelijk naar reguliere scholen gaan. En daar passende ondersteuning krijgen. Uit de evaluatie blijkt dat dit systeem nog niet helemaal werkt als gehoopt. Leraren ervaren een hoge werkdruk en leerlingen voelen zich niet altijd gehoord. Wij vroegen drie leraren naar hun ervaringen met passend onderwijs.
NOG
Passend onderwijs: hoe ervaren leraren het in de praktijk?
-Het passend onderwijs mislukt? Zo simpel ligt het niet, volgens Tineke Hoomans-Noordman, docent Engels op een middelbare school in Groningen. Ze werkt al ruim vijftien jaar in het voortgezet onderwijs en maakte de invoering van passend onderwijs van dichtbij mee. In 2014 werkte ze op een middelbare school, die een aantal kleine klassen had voor leerlingen met bijvoorbeeld adhd of pdd-nos.
“Dat systeem werkte goed”, blikt Tineke terug. “Het was speciaal onderwijs, maar dan op een reguliere school. Leerlingen kregen extra ondersteuning, konden naar een coach als dat nodig was en zaten wel gewoon op een school in hun eigen buurt.”
Met de invoering van passend onderwijs verdwenen deze klassen, net als de coaches. De leerlingen die extra zorg nodig hadden, kwamen terecht in reguliere groepen, van soms meer dan 30 leerlingen. Tineke: “Voor sommigen was dat beter. Ze voelden zich minder ‘apart’ en konden zich optrekken aan klasgenoten. Andere leerlingen sneeuwden totaal onder in zo’n reguliere klas. Ze werden heel stil. Of juist druk en sfeerbepalend. Daar kunnen de leerprestaties van een hele klas onder lijden.”
Nog steeds ervaart Tineke dat niet alle leerlingen met leer- of gedragsproblemen de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. “Als docent heb je simpelweg te weinig tijd om iedereen individuele en passende begeleiding te geven. Je kunt niet een heel lesuur al je aandacht besteden aan de twee leerlingen die hulp nodig hebben. En de rest maar laten rondzwemmen. Voor een docent is dat heel moeilijk, je gunt al je leerlingen het beste.”
Tegelijkertijd moet je als docent niet alles zelf willen oplossen, volgens Tineke. Ze heeft het geluk dat ze op haar school terechtkan bij een groot ondersteuningsteam. Er zijn korte lijntjes richting collega’s, en ook naar de meeste ouders.
Daarnaast kunnen instanties van buitenaf vaak helpen: kinderpsychologen, maatschappelijk werkers. “Maar ook zij lossen niet alles op”, stelt Tineke. “Soms moet je gewoon erkennen dat een leerling meer hulp nodig heeft dan een reguliere school kan bieden. En beter op zijn plek is op het speciaal onderwijs.”
Hans Malagride heeft een hoop verschillende klassen en type leerlingen lesgegeven. Hij werkt al tientallen jaren in het onderwijs. Eigenlijk was hij in 2008 gestopt om zich te richten op zijn andere passie: muziek. Maar vanwege het grote lerarentekort keerde hij vier jaar geleden toch terug. Momenteel werkt hij als invalleerkracht in het basisonderwijs. Meestal geeft hij les aan bovenbouwklassen.
“Ik zie grote verschillen tussen scholen, als het gaat om de inrichting van passend onderwijs”, vertelt de leraar. “De ene school laat het allemaal los en bedenkt van tevoren niet wat een bepaalde leerling nodig heeft. Dan wordt het snel chaos. De andere school coördineert passend onderwijs beter en documenteert bijvoorbeeld goed wat wel werkt en wat niet. Een duidelijke structuur is wat mij betreft cruciaal.”
Over het principe van passend onderwijs is Hans positief. “Het idee is prachtig: zoveel mogelijk leerlingen moeten mee kunnen doen in het reguliere systeem. Op sociaal vlak denk ik dat veel kinderen daar baat bij hebben.”
Maar hij weet ook dat het niet gemakkelijk is voor ieder kind individueel een passend traject te verzinnen, als je 32 kinderen in de klas hebt. En je ook aandacht wil hebben voor leerlingen die geen rugzakje hebben. “Met één onderwijsassistent naast je kun je al veel meer doen. Maar daar moet dan wel geld voor zijn.”
Net als Tineke en Hans staat Manon Oeben al een lange tijd voor de klas, zo’n 25 jaar. Ook zij vindt dat passend onderwijs zowel voordelen als nadelen heeft. Manon begon in het reguliere basisonderwijs in Den Haag, maar werkt nu op een cluster III school in Apeldoorn. Ze geeft les aan kinderen met een ernstige meervoudige beperking.
In het gebouw waar Manon werkt, zit nog een soortgelijke school, plus twee reguliere basisscholen. “Het mooie aan deze constructie is dat een aantal van onze kinderen uit de bovenbouw rekenlessen volgt op de reguliere basisschool”, legt ze uit. “Zij hebben een wat hoger niveau. Ze volgen de instructie daar en maken de opdrachten op onze school.”
Op die manier komen ze ook in aanraking met andere leerlingen. Dat is belangrijk voor beide partijen, vindt Manon. “De kinderen op het reguliere basisonderwijs zien dat deze kinderen meer zijn dan hun beperking. En leren voorbij de rolstoel kijken. Dat was natuurlijk een van de doelen van passend onderwijs.”
Omdat Manon ook ervaring heeft in het regulier basisonderwijs, kan ze passend en speciaal onderwijs goed met elkaar vergelijken. “De onderwijsbehoeftes van leerlingen op reguliere basisscholen liggen zo ver uit elkaar, het is bijna onmogelijk iedereen te bedienen.”
Zelf ging het haar wel goed af, toen ze op een reguliere basisschool lesgaf. “Maar dat kwam ook omdat ik daarvoor al ervaring had in het speciaal onderwijs. Ik wist hoe ik met die leerlingen om moest gaan.”
Zo had Manon in die tijd een jongen met pdd-nos in de klas. “Hij voelde zich niet veilig in die omgeving. Het was ook een lastig klas. Ik nam hem bij de hand. We planden de weektaak samen, ik bracht de opdrachten voor hem in kaart. Ik kon dat doen, omdat ik die kennis en ervaring had.”
Manon heeft de master Special Educational Needs gevolgd, die vereist is als je in het speciaal onderwijs wil werken. “Op de pabo leren ze je niet hoe je omgaat met dit type leerlingen. Dat maakt passend onderwijs zwaar. Bovendien is de werkdruk in het regulier onderwijs al hoog.”
Wat verder belangrijk is, volgens Manon: dat je affectie hebt met dit type leerlingen. Dat maakt het werk makkelijker. “Deze leerlingen hebben ook gevoelens en behoeften. En zijn in veel gevallen niet heel anders dan leerlingen in het reguliere onderwijs. Je moet gewoon weten hoe je met ze om moet gaan.”
Een van de voordelen van passend onderwijs vindt Manon dat leerlingen naar een school kunnen dichtbij waar ze wonen. Met vriendjes uit de buurt. “Ik zie dat leerlingen in het speciaal onderwijs vrij eenzaam zijn. Soms wonen ze kilometers van de school vandaan.”
Zo heeft ze leerlingen die iedere dag van Laren naar Apeldoorn moeten, in een busje. Als ze ’s middags thuiskomen, hebben ze geen energie meer om met kinderen uit de buurt op te trekken. Stel dat ze een verjaardagsfeestje willen geven, is het lastig kinderen van school uit te nodigen. Die wonen niet in de buurt. Om die reden organiseren Manon en haar collega’s vaak kinderfeestjes op school.
Onlangs heeft onderwijsminister Arie Slob 25 maatregelen aangekondigd om passend onderwijs te verbeteren. Denk aan een landelijke norm voor basisondersteuning, betere informatie voor ouders en hoorrecht voor leerlingen, zodat ze meer betrokken worden bij beslissingen.
Wat vinden de drie leraren daarvan? “Ik denk dat het goed is om leerlingen mee te laten denken”, stelt Tineke. “Samenspraak is belangrijk.” Op haar school worden beslissingen zoveel mogelijk in samenspraak gemaakt: met docenten, mentoren, leerlingencoördinatoren, instanties van buitenaf, ouders en leerlingen.
Tegelijkertijd merkt ze dat leerlingen het in de puberteit vaak nog lastig vinden om onder woorden te brengen wat ze nodig hebben. “Ze zijn nog zoekende. Wie ben ik? Wat is mijn rol binnen de groep? Wat ze kan helpen, weten ze niet een, twee, drie. Ze overschatten zichzelf vaak, of zijn juist faalangstig.”
Hans moet nog zien of de maatregelen zoden aan de dijk zetten. Volgens hem wordt de allerbelangrijkste maatregel niet genoemd. “Zorg nu eerst dat er genoeg leerkrachten zijn. En maak daar meer geld voor beschikbaar. Daar profiteert het passend onderwijs van. Leraren ervaren meer ruimte, omdat klassen kleiner worden en ze bijvoorbeeld hulp krijgen van een extra docent of onderwijsassistent.”
Manon ervaarde in de praktijk dat je met z’n tweeën veel meer kan bewerkstelligen dan alleen. De vorige basisschool waar ze werkte, stond bekend als lastige school. Met veel kinderen uit achterstandswijken. “Die erg brutaal waren”, duidt Manon. “En veelal een stoornis hadden.”
Samen met haar beste vriend ging ze de uitdaging aan. Hij had ook ervaring in het onderwijs en ondersteunde haar vrijwillig. “We namen de tijd om te luisteren naar de kinderen zelf. Leerlingen hebben andere interesses dan vijf jaar geleden. Daar moet je je als leraar in verdiepen.” Iedere middag hadden ze een kringgesprek, waarin ze praatten over behoeften en gevoelens. Thema’s droegen de kinderen zelf aan. “Dat werkte goed, leerlingen voelden zich gezien en gehoord. Zo was passend onderwijs volgens mij bedoeld.”
Door: Nationale Onderwijsgids / Bente Schreurs