Wie de woorden 'onderwijs' en 'Amsterdam' in één zin gebruikt, heeft het ongetwijfeld over de veelgeprezen én veel bekritiseerde Kwaliteitsaanpak Basisonderwijs Amsterdam die door voormalig wethouder Lodewijk Asscher werd geïntroduceerd. Diens opvolger Pieter Hilhorst (PvdA) zet zijn beleid in volle overtuiging voort met de oprichting van een Kwaliteitsondersteuningsbureau die de behaalde resultaten moet veiligstellen. Ook zet de wethouder in op het transparant maken van de prestaties van scholen. Aan de Nationale Onderwijsgids vertelt Hilhorst hoe hij het onorthodoxe beleid van zijn voorganger heeft opgepakt en welke plannen hij nog heeft voor de toekomst.
Allereerst, hoe gaat u die toekomst tegemoet met de gemeenteraadverkiezingen voor de deur? Bent u nog optimistisch, gezien de negatieve berichtgeving van de laatste maanden over uw andere portefeuille Financiën?
“Absoluut! We hebben goede resultaten bereikt het afgelopen jaar, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs, en we hebben goede plannen voor de stad. Ik zie er naar uit dat aan de Amsterdammers te vertellen.”
Wat zijn die plannen?
“Van de 44 zwakke scholen in het basisonderwijs, zijn er nog vier over. Dat moet naar nul. Tegelijk willen we de behaalde winst borgen. Daarom heb ik de afspraak met schoolbesturen gemaakt om een Kwaliteitsondersteuningsbureau op te richten om scholen te helpen de kwaliteit vast te houden en verder uit te bouwen. Daarbij wil ik de kwaliteitsaanpak ook doortrekken naar het voortgezet onderwijs. Inmiddels is al op zes middelbare scholen de kwaliteitsaanpak afgerond en acht andere scholen beginnen straks aan het traject. Ook daar komt een deskundige kijken en helpen om de resultaten te verbeteren. Dat werkt want de oordelen van de Onderwijsinspectie verbeteren.”
Aanvankelijk stuitte deze aanpak op veel weerstand van schoolbesturen en onderwijzers. Hoe is dat nu?
“Scholen kunnen zich opgeven als ze mee willen doen het aan het kwaliteitsverbeteringsproject dat wij aanbieden. Iedereen onderkent dat we in Amsterdam een grote sprong vooruit hebben gemaakt. Het is nu zaak die sprong te behouden en verder uit te bouwen. Dat doen we door het Kwaliteitsondersteuningsbureau en door inzichtelijk te maken wat de kwaliteit van het onderwijs ìs met de publicatie van de Kwaliteitswijzer. Een van de dingen die de verbeteraanpak heeft opgeleverd is dat daardoor de leraren veel meer in staat worden gesteld om leraar te zijn en niet politieagent. De deskundige van het Kwaliteitsondersteuningsbureau komt niet controleren maar houdt een spiegel voor. Natuurlijk is dat af en toe confronterend maar uiteindelijk word je er wel een betere leraar van.”
De Kwaliteitswijzer is een overzicht van Amsterdamse basisscholen en prestaties in onderwijs. In het overzicht zijn bijvoorbeeld het oordeel van de Onderwijsinspectie opgenomen, de score van de Cito-toets, schooladviezen en de tussentijdse schoolprestaties in taal en rekenen.
Op het publiceren van deze onderwijsresultaten komt van verschillende kanten veel kritiek. Zo vindt onder meer D66 dat er te veel nadruk ligt op de scores van de Cito-eindtoets waardoor scholen kinderen gaan trainen op toetsen. Zij noemen dat de toetscultuur. Ook zou het openbaar maken van de onderwijsresultaten tot gevolg hebben dat sommige scholen overvol zitten en andere leeglopen. Hoe reageert u op die kritiek?
“In verkiezingstijd zijn er partijen die graag een karikatuur maken van wat er gebeurt om vervolgens heel hard te roepen 'Daar zijn we tegen!'. Wat wij gedaan hebben is dat we hebben gekeken hoe we in beeld kunnen brengen wat de kwaliteit van scholen is. Dáár zijn de Asschernormen [onder meer een gemiddelde Cito-score van 534, red.] voor bedoeld. Er is geen sprake van dat scholen daarop worden afgerekend. Ouders willen weten hoeveel kinderen van een bepaalde school een HAVO- of VWO-advies krijgen. Daar is ook grote steun voor om dat publiek en transparant te maken. Dus ik denk niet dat er iemand is die daar vanaf wil.
Mijn stelling is steeds: hoe rijker de informatie voor de ouders, hoe beter ze een keuze kunnen maken en hoe minder ze zich met z'n allen blind staren op de gemiddelde Cito-score. Met de Kwaliteitswijzer geven we een veel rijker beeld dan de Cito-scores. We kijken ook naar leerwinst bijvoorbeeld. Dan zie je opeens dat scholen waarvan de Cito-resultaten misschien niet de hoogste zijn, de leerwinst wel het grootst is. Ook nieuw is dat we het aantal leerlingen bijhouden dat na twee jaar nog op het niveau zit dat hen geadviseerd was. Op die manier wordt de fixatie op de Cito-toets als enige graadmeter voor een succesvolle school verwaterd en dat is een stap vooruit.”
Nu is uw voorganger Lodewijk Asscher minister van Sociale Zaken en heeft ie die hoedanigheid samen met staatssecretaris Dekker een plan opgesteld voor de harmonisatie van de kinderopvang en de peuterspeelzalen. Hoe verhouden deze plannen zich met uw plannen van een peuterschool, ook wel het 0plusplan?
“Wij experimenteren nu op tien plekken met een peuterschool waarbij kinderen de kans krijgen om vanaf 2,5 jaar naar school te gaan. Ze kunnen daar al spelend leren en een eventuele taalachterstand wordt ingelopen voor ze naar de basisschool gaan. Het is belangrijk dat zowel kinderen met als zonder achterstand naar de peuterschool gaan zodat ze elkaar als het ware kunnen aansteken met hun taligheid. Daarom is het goed als er één plek is waar dat bij elkaar komt.
De discussie in het regeerakkoord gaat over in hoeverre de gescheiden geldstromen voor kinderopvang en peuterspeelzalen een belemmering vormen voor het ideaal van één plek. Doordat kinderopvang, voorscholen en peuterspeelzalen nu gescheiden zijn ontstaat er een soort sorteermachine. Kinderen van werkende ouders gaan naar de ene plek, kinderen met een taalachterstand gaan naar de andere. Daarvan heeft het kabinet nu gezegd, we proberen in ieder geval het geld voor de peuterspeelzaal en kinderopvang bij elkaar te brengen. Maar daarmee zijn er nog wel aparte geldstromen voor de voorscholen en andere dingen. Dus de belofte uit het regeerakkoord, daar is nu één stap in gezet, maar die is nog niet helemaal waargemaakt. De kritiek van andere gemeenten begrijp ik dan ook wel.
Wat wij willen zijn peuterscholen waar alle Amsterdamse kinderen vanaf 2,5 jaar welkom zijn en waar de ontwikkeling van de kinderen centraal staat. Ik ben in januari dit jaar op bezoek geweest bij een soort laboratorium in Amsterdam. Daar worden spelende kinderen gevolgd om te kijken welke manier de beste is om hun ontwikkeling te stimuleren. Daaruit blijkt dat 'schools' zijn bij die leeftijd averechts werkt. Het is dus zaak om als begeleiders van deze kinderen een stimulerende leeromgeving te creëren waarin ze niet hun interesse en aandacht verliezen. De peuterschool moet gericht zijn op spelend leren, dan zie je dat kinderen stappen vooruit maken. Op welke manier we dat precies vorm moeten gaan geven, wordt nu in de pilot onderzocht.”
Na het peuter- en basisonderwijs wilt u ook het MBO aanpakken. Samen met uw Rotterdamse collega Hugo de Jonge heeft u bij de minister van Onderwijs een voorstel ingediend voor een experiment met het verlengen van de kwalificatieplicht naar 19 jaar. Zo willen wethouder De Jonge en u het aantal schoolverlaters zonder diploma verder terugdringen. De minister reageerde erg terughoudend op het voorstel. Twintig maart wordt het plan besproken in de Tweede Kamer, wat gaat u doen als het voorstel niet wordt aangenomen?
“Ik vind het heel belangrijk dat we zoveel mogelijk jongeren bij de les houden. Daarvoor zetten we alles op alles en daar doen we ook onorthodoxe dingen voor. Zo hebben we boetes uitgedeeld aan scholen die niet precies bij houden wie er in de klas zitten. Ook willen we gaan experimenteren met boetes voor scholieren die meer dan zestien uur ongeoorloofd verzuimen. Blijven ze de volgende maand weer weg van de les dan krijgen ze een boete van 10 euro per uur dat ze verzuimen. Lik op stuk. We merken dat we succesvol zijn in het terugdringen van het aantal vroegtijdig schoolverlaters. Vorig jaar is dat aantal met 32 procent gedaald, een ongelooflijk succes. Maar we zien ook dat we bij leerlingen boven de 18 jaar minder succes hebben. Een spijbelboete kun je bijvoorbeeld niet aan deze groep uitdelen omdat ze niet leerplichtig zijn.
We hebben aan de minister gevraagd ons de kans te geven te laten zien dat we er in slagen meer 18-jarigen binnenboord te houden door de kwalificatieplicht te verlengen maar de minister ziet juridische bezwaren. Daarvoor in de plaats heeft ze extra middelen toegezegd om de schooluitval van deze groep aan te pakken. Met die extra middelen ben ik blij maar we hebben niet voor niets gevraagd om verlenging. Als het plan niet door de Kamer komt gaan we die middelen inzetten om allerlei andere maatregelen te nemen. Je kunt altijd contact met iemand opnemen natuurlijk en samen kijken of ze niet toch terug naar school kunnen. Maar als dan blijkt dat die maatregelen niet werken, ja dan komen we erop terug bij de minister met de boodschap dat we de kwalificatieplicht als middel echt nodig hebben om succes te behalen.
Daarnaast vind ik het ook belangrijk dat jongeren beter weten welke opleiding ze kiezen. Als je wilt dat minder leerlingen uitvallen, dan moet je voorkomen dat ze een opleiding doen waarvoor geen stageplek of werk is. Ik ben bijvoorbeeld op bezoek geweest bij de opleiding pedagogisch medewerker kinderopvang. Daar is nu heel weinig werk in. Als je daar bewust voor kiest omdat daarin je hart ligt dan vind ik dat prima. Maar er zijn ook mensen die verschillende richtingen interessant vinden. We hebben onze MBO'ers nodig en we moeten ze dus goed informeren over de consequenties van hun keuzes.
Nu we streng zijn op schooluitval zien we dat de uitval bij sommige opleidingen veel groter is dan bij andere. Dan vragen we ook aan de instelling wat er aan de hand is. Ik ben er erg groot voorstander van dat er weer meer kleinschaligheid wordt georganiseerd binnen grote instellingen. Want als een instelling groot is en het contact met leerlingen anoniem, dan is de uitval ook groter. Er is niemand die zich verbonden voelt met een instelling waar 23.000 MBO-leerlingen zijn. Je moet binding organiseren zodat er eenheden ontstaan waarmee leerlingen zich kunnen identificeren.”
© Nationale Onderwijsgids